Reisdocument waarmee de familie in 1940 uit Litouwen kon ontsnappen
Beschikbaar gesteld door Alyza D. Lewin
Nederlandse Joodse vrouw weigerde zich te laten afschrikken door de ambassadeur. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid, dat duizenden Joden de Holocaust ontsnapten.
Door Alyza D. Lewin.
Eerste publicatie: 26/04/2016
Het verhaal van Chiune Sugihara – de Japanse consul in Kovno, Litouwen, die in 1940 de bevelen van zijn regering niet gehoorzaamde en doorreisvisa via Japan uitgaf aan duizenden joden, die probeerden het door oorlog verscheurde Europa te ontvluchten – was tot 1985, toen Yad Vashem, de Israëlische Holocaust Memorial autoriteit, hem eerde als één van de rechtvaardigen onder de volken, niet algemeen bekend.
“Maar ik groeide op en hoorde het verhaal van Sugihara, omdat hij het leven van mijn vader redde. Mijn vader, de advocaat Nathan Lewin, is een Sugihara overlevende. Ik heb ook een familieverbinding met iets, dat weinig anderen tot voor zeer kort hebben geweten – het antwoord op een lang onopgelost mysterie rondom de redding door Sugihara van naar schatting 6.000 Joden.
Waarom begon de Nederlandse consul in Kovno, Jan Zwartendijk, met de uitgifte van “Curaçao visa” – de Nederlandse goedkeuringen, die verschenen om reizen naar het eiland Curaçao, naar het grondgebied van Nederland in Zuid-Amerika toe te staan, waarop Sugihara vertrouwde bij de afgifte van een visum? Waarom begon Zwartendijk in Joodse paspoorten te schrijven, dat een visum niet nodig was voor reizen naar Curaçao?
Het antwoord: wijlen mijn grootmoeder Peppy Sternheim Lewin, de ontvanger van het eerste Curaçao visum, is de “missing link” in het verhaal.
Mijn grootmoeder was een Nederlands staatsburger, opgevoed en opgeleid in Amsterdam. Nadat ze trouwde met mijn grootvader Dr. Isaac Lewin, verhuisde zij naar zijn vaderland Polen. Toen het nazi-leger Polen in september 1939 binnenviel, waren mijn oma’s ouders en haar broer op bezoek bij haar in Lódz, de geboorteplaats van mijn vader. Mijn overgrootvader vloog onmiddellijk terug naar Amsterdam om voor zijn bedrijf te zorgen. Hij is later in Auschwitz omgekomen.
De oma van mijn moeder, Rachel Sternheim en haar broer Leo Sternheim, werden met mijn grootouders en mijn vader, die toen 3 jaar oud was, over de grens Litouwen binnengesmokkeld.
In Litouwen zocht mijn oma hulp van de Nederlandse diplomaten, omdat haar moeder en haar broer Nederlanders waren en omdat ze voor haar trouwen met mijn opa een Nederlands staatsburger was. Ze vroeg Zwartendijk, die in Kovno was, aanvankelijk, of hij voor haar een visum kon uitgeven voor Nederlands-Indië, waaronder Java en Sumatra. Hij weigerde. Dus schreef ze een brief aan de Nederlandse ambassadeur in Riga, L.P.J. de Decker. Ook hij verwierp haar verzoek om een visum voor Java of Sumatra.
Mijn grootmoeder, die toen in Vilna was – een korte reis van Kovno – weigerde te worden ontmoedigd en schreef de Decker opnieuw en vroeg hem of er een of andere manier was, waarop hij haar familie mogelijk kon helpen, omdat het Nederlandse burgers betrof. De ambassadeur antwoordde, dat de Nederlandse Antillen, waaronder Curaçao en Suriname beschikbare bestemmingen waren, waar geen visum nodig was. De gouverneur van Curaçao kon aan iedereen, die daar aankwam, toestemming geven binnen te komen.
Mijn oma schreef opnieuw naar de Decker en vroeg of hij de uitzondering voor Curaçao of Suriname in haar nog steeds geldige Poolse paspoort kon aantekenen. Zij vroeg de gezant de aanvullende aantekening, dat toestemming van de gouverneur van Curaçao werd vereist, weg te laten. Tenslotte, merkte zij op, waren ze heus niet van plan om naar Curaçao of Suriname te gaan.
De Decker antwoordde: “Stuur mij uw paspoort.” Dus dat deed ze.
Op 11 juli 1940 schreef de Decker in haar paspoort in het Frans, “het Consulaat der Nederlanden, Riga, verklaart dat voor de toelating tot Suriname, Curaçao en andere bezittingen van Nederland in Noord- en Zuid-Amerika, geen visum vereist is.”
Mijn oma toonde daarna Zwartendijk wat de Nederlandse ambassadeur in haar paspoort had geschreven en vroeg hem dit over te nemen in de “Leidimas” van mijn grootouders – het tijdelijke reisdocument, dat door de Letse regering was uitgegeven, nadat het bestaan van Polen door de nazi-invasie officieel werd tenietgedaan. Op 22 juli 1940 ging Zwartendijk akkoord en schreef de aantekening van de Decker op de reisdocumenten van mijn grootouders. Dat is hoe mijn grootouders en mijn vader het allereerste Curaçao visum kregen.
Steunend op de aantekening van Zwartendijk ging Sugihara akkoord om mijn grootouders (en mijn oma’s moeder en broer, die nog steeds Nederlanders waren) doorreisvisa door Japan te geven op hun vermeende reis naar Curaçao. Sugihara gaf hun visa uit op 26 juli 1940. De Japanse consul hield een lijst bij met de namen van de personen aan wie hij visa afgaf. Mijn overgrootmoeder, Rachel Sternheim, is nr. 16 op de lijst; mijn grootvader, wiens “Leidimas” ook mijn oma en mijn vader omvatte, is nr. 17, en mijn oudoom, Levi (Leo) Sternheim, ontving het 18de visum van Sugihara.
Het aantal visa dat Sugihara afgaf groeide exponentieel op 29 juli 1940, toen honderden Joden die naar Vilna ontsnapt waren, van mijn oma’s succesvolle inspanning hoorden. Ze verdrongen zich buiten het Japanse consulaat in Kovno (Kaunas in Litouwen) en hoopten dat Sugihara een visum voor hen zou uitgeven. Sugihara werkte gedurende een maand lang klokje rond en gaf 2139 visa uit, met inbegrip van hele families. Dit maakte het de vluchtelingen mogelijk om de Trans-Siberische spoorlijn van Moskou naar Vladivostok te nemen en daarna per boot van Rusland naar Japan, zogenaamd op weg naar Curaçao, te reizen.
Het verhaal van Sugihara en zijn redding wordt verteld in een speelfilm “Persona Non Grata”, die de première had in oktober en nu de ronde doet op Joodse filmfestivals over de hele VS. Hij werd onlangs in Washington op het Joodse Film Festival getoond en werd in Washington, D.C., vorige maand als onderdeel van CineMatsuri, het Japanse Film Festival in de hoofdstad van het land, opnieuw getoond. Hoewel de rol van mijn oma een van de onopgeloste mysteries in de film is, werd mijn vader gevraagd om het verhaal van zijn moeder te delen na een CineMatsuri vertoning.
Er zijn misschien 100.000 afstammelingen van Sugihara overlevenden, die vandaag in leven zijn. Het stemt tot nadenken, dat door het initiatief en doorzettingsvermogen van mijn oma, deze reisroute voor zovelen naar de veiligheid, werd geopend.”
(Alyza D. Lewin is partner bij de firma Lewin & Lewin, LLP, in Washington, D.C., waar ze samen met haar vader de rechtspraktijk uitoefent).
Je kunt geen reactie geven op dit bericht.
Recente reacties